Het is niet zo’n heksentoer om die lampen in model na te maken. Wanneer je er verschillende tegelijk maakt ben je ongeveer twee uur per lampje bezig. We vertrekken van witte LEDs, waarrond we een beschermkapje uit messinggaas maken. Een lampenkap, muurbevestiging en imitatie-elektriciteitsleidingen vervolledigen het geheel. Een beschrijving vindt U in het volgende stripverhaal:
Witte LEDs werden gerecupereerd uit een snoer kerstverlichting, bestaande uit
100 witte LEDs, voor 25,95€. Dit koopje konden ik niet laten voorbijgaan:
het snoer werd aangeschaft en gesloopt. Op die manier had ik witte LEDs aan
halve prijs, en nog wat elektriciteitssnoer en kleine elektronica er bovenop.
Buiten de LEDs, die we uiteraard voorzichtig van hun aansluitdraadjes los hebben
gesoldeerd, hebben we nog stekkertjes nodig: 36-polige randconnectoren met een
pinafstand van 2,54mm.
De pinnetjes van de connector worden onder een hoek van zo’n 70° geslepen
en vertind. Ook de LEDs worden vertind, vlakbij de kunststof kap. Gebruik hiervoor
best soldeerpasta, en verhit de aansluiting zo kort mogelijk om beschadigingen
te vermijden. Breng de LED in een juiste positie tegenover de connector, en
verbindt beide met een weinig harskernsoldeer.
Nu is het tijd om aan het kapje te beginnen. Om een mooi filigraan geheel te
krijgen, gebruiken we de dunste messingfolie. Met een perforator knippen we
daar rondjes uit. Mits wat oefening en zorgvuldig uitlijnen heb je weinig afval
en mooie cirkeltjes van 6,5 mm doorsnede. Knip er in ieder geval enkele teveel,
zodat je wat reservestukjes hebt. Met een pons van 3mm, verkrijgbaar in de meeste
doe-het-zelf zaken, kan je nu de cirkeltjes perforeren. Leg hiervoor het schijfje
op een niet te zachte ondergrond (hardboard of een restje MDF-plaat), zet de
pons precies in het midden en geef er met een hamer een gedoseerde tik op. Dat
doseren vereist wat oefening, en daarom komen de extra geperforeerde schijfjes
goed van pas.
Na het ponsen ziet het cirkeltje er behoorlijk verhakkeld uit, maar dit is geen
probleem. Met een fijn plat punttangetje kan je het geheel in vorm brengen,
door het zachtjes draaiend langs de rand plat te persen. Let echter op voor
je vingers, want de randen van de zelfgeknipte messingcirkeltjes zijn verraderlijk
scherp. Na deze bewerking heb je mooie meegebogen kapjes.
Voor het beschermingsrooster gebruiken we geëtste messinggaas met een
rastergrootte van 1mm. We zouden die ook zelf kunnen etsen, maar eigenlijk is
hiervoor het sop de kool niet waard. Bij de betere modelbouwhandel is zulk gaas
voor niet veel geld te vinden, en veel hebben we er niet van nodig.
Uit dit gaas knippen we met een goede schaar stukjes van 4 bij 9mm, waarbij
we in de hoogte telkens net naast een draad knippen. Zo krijgen we stukjes met
een stevige basis en bovenaan losse uitstekende draadjes. Ook hier is het een
goed idee om, als reserve, enkele stukjes meer uit te knippen.
Van deze stukjes maken we cilinders, door ze in de lengterichting rond te plooien.
Om die ronding mooi gelijkmatig te krijgen is het nuttig om die eerst op een
zachtere ondergrond te walsen. Een stalen staafje van 3mm en een snijmat als
ondergrond is een goede keuze. Door het staafje heen en weer te rollen wordt
het stukje gaas deels in vorm gebogen. Het gaasje wordt tenslotte verder gebogen
rond de 3mm-stang. We gebruikten hiervoor een lange M3-bout met een deels gladde
schacht. De kop van deze bout werd verwijderd met een slijpschijfje.
We warmen onze soldeerbout terug op om het kapje aan het beschermingsrooster
te solderen. We vertinnen eerst het kapje aan de holle zijde met pasta en voegen
een beetje harskernsoldeer toe, zodat we een wat ruime bodemvulling hebben.
Het roostertje wordt aan de basis ingesmeerd met vertinningspasta. Om de zaak
goed uit te lijnen is een hulpje in de vorm van het eerdergenoemde bijgewerkte
M3-boutje zeker nuttig. Als steun aan de onderzijde wordt een moertje op de
bout geschroefd. Het kapje wordt hierop geplaatst met de holle zijde naar boven,
het roostertje komt erboven. Door de kap op enkele plaatsen te verhitten, bekom
je een stevig geheel. Het staal van de bout laat zich niet gemakkelijk solderen,
waardoor de gesoldeerde lampenkap eenvoudig kan afgenomen worden.
Precies werken voorkomt een hoop problemen, maar toch zullen er onvermijdelijk
wat braampjes aan de binnenzijde aanwezig zijn. Met een rond vijltje is dit
bij te werken. Let echter op: de rand van onze kap is immers nog steeds erg
scherp! Het feit dat je op de verdere foto’s geen vingers meer in beeld
ziet, illustreert voldoende… Na het vijlen moet het kapje soepel passend
over een LED geschoven kunnen worden. Indien dit niet het geval is, is bijwerken
nodig. Tenslotte worden de draadjes aan de onderzijde van de kap in een ronde
vorm geplooid. De punt van een niet te nieuw hobbymes is hiervoor een goed hulpmiddeltje,
maar een zeer fijn schroevendraaiertje is ook bruikbaar. Een LED wordt hiervoor
als mal gebruikt, zodat de beschermkap de juiste ronde vorm krijgt.
We gaan de LEDs een kleurtje geven, en wel om verschillende redenen: de heldere
behuizing laat de niet-prototypische binnenzijde van de LED te goed zien, de
lamp mag er best wat verweerd uitzien en tenslotte moet de blauwige kleur van
het licht wat uitgefilterd worden. Om die reden gaan we de LED lichtjes verven
met een geelbruine zandkleur. Een airbrush met sterk verdunde verf is aan te
bevelen om een gelijkmatige, lichte waas te verkrijgen. Uiteraard dien je de
connector eerst af te plakken met wat schilderstape.
Nu we toch de airbrush vasthebben, kunnen we meteen ook de kapjes in de verf
zetten. Die met een penseel schilderen zou een monnikenwerk zijn, en waarschijnlijk
geen mooi resultaat geven. Vooraf wordt het kapje uiteraard gereinigd en vetvrij
gemaakt in een warm sopje. Omdat de kapjes bijzonder licht zijn, worden ze op
een stukje plakband gekleefd. De luchtstroom van de airbrush zou ze immers wegblazen.
We gebruiken Flat Black XF-1 van Tamiya.
We willen alleen licht onder de kap laten komen en niet erboven. Daarom wordt
alvast de bovenste millimeter van de LED met zwarte verf behandeld.
Na het plaatsen van het kapje wordt die met zwarte verf verder afgedicht, zodat
er bovenaan geen licht meer doorschijnt. Hiervoor kunnen meerdere lagen nodig
zijn. Door de LED vol te laten branden vallen gaatjes in de lichtdichting goed
op. De verf zal er meteen ook voor zorgen dat het kapje vast hangt. Lijmen is
hier niet noodzakelijk.
Terwijl de verf uithardt, kunnen we de muurplaat maken. Onze lampjes moeten
immers, net als in het echt, een stevige ophanging hebben. Een afvalstukje gaatjesprint
met een roosterafstand van 2,54mm kan perfect als mal dienstdoen. Uit een 7mm
breed strookje styreen van 0,3mm dik kunnen we heel wat muurplaatjes halen.
Nadat de mal goed is uitgelijnd en met een stukje plakband gefixeerd, boren
we met een 0,7mm boortje gaatjes per twee, waarbij we telkens een rij overslaan.
Enkele plaatjes meer aanmaken is ook hier een aanrader. De muurplaat moet bevestigingspunten
hebben voor de muur. We gaan hier bouten imiteren. Door op de vier hoeken van
de muurplaat met een krasnaald gedoseerd putjes te drukken ontstaan er op de
andere zijde uitstulpingen, die een redelijke nabootsing van bevestigingsboutjes
geven. Hierna kunnen de plaatjes uitgeknipt worden, zodat we muurplaatjes hebben
van 5 op 7 mm, met gaatjes voor de aansluitingen en imitatie boutkoppen.
Die plaatjes moeten nu achter de kap, over de aansluitingen geschoven worden.
Let er in ieder geval op dat je de aansluitpennen goed steunt tijdens deze bewerking,
en dit door ze samen stevig in een platbektangetje te fixeren. Het plaatje zelf
wordt, eens goed uitgelijnd, met een drupje secondenlijm bevestigd. Tenslotte
kan de bovenkant van de lampkamp, de aansluitpennen en het muurplaatje met een
fijn penseeltje in een gewenste kleur gezet worden. We gebruikten hier “Grimy
Black” van Pollyscale, om de lamp een ouder uitzicht te geven.
Het stukje gaatjesprint wordt weerom gebruikt, ditmaal om in de muur gaatjes
voor te boren. Deze gaatjes mogen ruimer zijn dan 0,7mm, omdat die toch worden
afgeschermd door het muurplaatje. We gebruikten een boortje van 1mm om de plaatsen
te markeren.
Het lampje zelf wordt met een druppeltje plastieklijm vastgezet. De afstand
tussen verschillende lampen is een kwestie van smaak. Een goede richtlijn is
een tussenafstand van 7 à 10 cm. Nu kunnen we ook de brandsterkte van
de LEDs gaan bepalen. Zelf kwamen we, bij een voedingsspanning van 16 Volt tot
een serieweerstand van 12 KiloOhm wanneer we telkens drie LEDs in een kring
opnamen. Dit wil zeggen dat er door de LED een stroom van minder dan 1 milliampère
loopt. Dit lijkt weinig, maar de lichtopbrengst is toch voldoende. Ook dit is
een kwestie van smaak, maar laat de LEDs liever wat zwakker dan te fel branden.
Een gloeilamp geeft in het echt immers ook niet zoveel licht.
Geen lamp zonder elektriciteitssnoer, vandaar dat we ook leidingen ernaar toe
imiteren. Voor de leiding zelf gebruiken we de dunste zwarte montagedraad die
te vinden is. De draadklemmen worden nagebootst door lusjes zeer dunne metaaldraad
(de draadjes uit elektriciteitsdraad) door 0,6mm fijne gaatjes in de muur te
steken. Door de lusjes aan de achterzijde van de muur aan te trekken en te fixeren
met wat lijm, verkrijgen we een goede indruk van een vakkundig aangebrachte
toevoerleiding.
Onze tunneldoorgang is nu verlicht en onze kleine modelbewoners kunnen zich veilig op het perron begeven. Voor nauwelijks geld en iets meer moeite ziet onze baan er weer wat fraaier uit.
©2006 Gerolf Peeters - aangepast op 09.03.2007 | Zie ook: lantaarns - buislampen - zelfbouw seinen |